Paragraaf 4 Test jezelf

Vraag 1

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Het woord ‘uniek’ betekent dat je geen lid bent van een vereniging.
2. Het woord ‘uniek’ komt van ‘unie’. Dat je ‘uniek’ bent, betekent dat je lid van een unie bent.
3. Omdat je mens bent, kun je niet uniek zijn.
4. Je kunt slechts van enkele mensen zeggen dat ze uniek zijn; de meesten zijn gewoon mens.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Op de vraag ‘Wie ben jij?’ antwoordt iemand: ‘Ik ben Alex, ben 17 jaar en ben profvoetballer’. Dit antwoord maakt duidelijk dat deze persoon niet uniek is.
2. Op de vraag ‘Wie ben jij?’ antwoordt iemand: ‘Ik ben Jan, ben 13 jaar en woon in Amsterdam’. Dit antwoord maakt duidelijk dat deze persoon niet uniek is.
3. Op de vraag ‘wie je bent’ kun je altijd maar één antwoord geven. Je bent immers maar een ding (uniek) tegelijk.
4. Je bent zowel mens net als andere mensen en tegelijk kun je zeggen dat je uniek bent, dat er van jou maar één is.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 3

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Omgaan met jezelf’ betekent dat je af en toe eens nadenkt over je eigen gedrag.
2. ‘Omgaan met jezelf’ bestaat niet, want je leeft niet met jezelf maar met andere mensen samen.
3. ‘Omgaan met jezelf’ betekent dat je als het ware even buiten jezelf treedt, en dan kritisch naar jezelf kijkt.
4. ‘Omgaan met jezelf’ betekent dat je heel eenzaam bent.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 4

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Met een mensbeeld wordt een kijk op de mens bedoeld die voor alle mensen geldt.
2. Een mensbeeld kan nooit voor alle mensen gelden omdat mensen nu eenmaal verschillen.
3. Een mensbeeld wordt gebruikt waar woorden te kort schieten.
4. Een mensbeeld wordt gebruikt waar woorden te kort schieten.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Iemand die goed voor zichzelf zorgt, is een egoïst.
2. Iemand die goed voor zichzelf zorgt is niet per se een egoïst.
3. Iemand die niet goed voor zichzelf zorgt, kan geen egoïst zijn.
4. Iemand die niet goed voor zichzelf zorgt, houdt veel van anderen.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 6

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. We hebben tijdens de les gezien dat ‘vrij zijn’ betekent dat je anderen niet mag behandelen alsof ze je bezit zijn.
2. We hebben tijdens de les gezien dat ‘vrij zijn’ niet betekent dat je kunt doen en laten wat je wilt en met niemand rekening hoeft te houden.
3. We hebben tijdens de les gezien dat ‘vrij zijn’ betekent dat je mag protesteren als anderen je vrijheid willen afpakken.
4. We hebben tijdens de les gezien dat ‘vrij zijn’ betekent dat je niet behandeld mag worden alsof je het bezit van een ander bent.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 7

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. We hebben tijdens de les met ‘vrij zijn’ niet bedoeld dat je geen verantwoordelijkheid tegenover hem/haar hebt.
2. Een ander vrij laten betekent dat een ander altijd zelf zijn eigen problemen moet oplossen.
3. ‘Iemand vrij laten’ is het zelfde als dat je onverschillig tegenover hem/haar bent.
4. ‘Iemand vrij laten’ betekent leven alsof de ander niet bestaat.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 8

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Met een ‘dikke-ik’ wordt een onverschillig persoon bedoeld die zich niet verplaatst in een ander en bovenal op eigen voordeel uit is.
2. Een ‘dikke-ik’ kan dik zijn maar dat hoeft niet.
3. Een ‘dikke-ik’ vindt zichzelf geweldig en meent altijd voorrang te hebben op anderen.
4. Een meisje kan geen ‘dikke-ik’ zijn.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 9

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Een pescotariër eet niets dat van een dier afkomstig is.
2. Hindoes en joden eten geen rundvlees.
3. Een veganist eet geen dieren maar wel producten van een dier zoals melk.
4. Kannibalen eten geen konijnen.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 10

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. We hebben gezien dat het gelijkstellen van mens en dier alleen gaat over zoogdieren.
2. Dieren zijn leven de dingen: dat zal iemand die zegt dat mens en dier (bijna) gelijkwaardig zijn nooit zeggen.
3. Omdat in rijke landen veel vlees wordt gegeten, wordt elders op de wereld veel bos gekapt.
4. Je hebt veel meer land nodig voor de productie van vlees dan wanneer je direct landbouwproducten consumeert.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.