Paragraaf 7 Test jezelf

Vraag 1

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Reacties op goed en kwaad gaan gepaard met emoties.
2. Reacties op goed en kwaad zijn spontaan.
3. Bij reacties op goede en kwaad hebben wij vier kenmerken onderscheiden.
4. In het verhaal van Tessa de Loo dat we lazen bleek Michiel en dappere jongen.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Een handeling is (moreel) òf goed òf slecht.
2. Van veel handelingen zeggen we dat ze (moreel) neutraal zijn.
3. Wat we (moreel) niet slecht noemen, is goed.
4. Handelingen hoeven niet per se moreel goed of slecht te zijn.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 3

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Verkeersregels zijn een goed voorbeeld dat regels er onder meer zijn om het menselijk samenleven mogelijk te maken.
2. In plaats van ‘waarden’ kun je ook spreken van ‘normen’.
3. Als je een waarde als gezondheid belangrijk vindt, heb je regels nodig om ook werkelijk gezond te leven.
4. In plaats van ‘regels’ kun je ook spreken van ‘waarden’.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 4

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Zal ik vanavond tv kijken? is geen ethische vraag.
2. Waarom draait de aarde rond? is geen ethische vraag.
3. Mag je je vriend(in) bij de politie aangeven? is geen ethische vraag.
4. In welke gevallen is abortus volgens de Nederlandse wet verboden? is een ethische vraag.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. ‘Alles wat je wilt dat de mensen voor jou doen, doe dat ook voor hun.’
2. ‘Doe wat goed is en doe niet wat slecht is.’
3. ‘Wat anderen doen: daaruit kun je afleiden wat goed en kwaad is.’
4. ‘Wat je zelf niet aangedaan wilt worden, doe dit ook anderen niet aan.’
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 6

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Filosofie is een onderdeel van de ethiek.
2. Ethiek bestudeert wat mensen feitelijk doen.
3. Normen en waarden vormen samen de ethiek.
4. Bij ethiek gaat het er om dat je een duidelijk bewijs hebt voor je stelling.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 7

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Als je de goudenregel toepast, zet je vier stappen.
2. Bij stap twee van de gouden regel, vraag je jezelf af wat een ander zou voelen en vinden.
3. De laatste stap van de gouden regel is de conclusie wat je behoort te doen.
4. De gouden regel kom je in veel culturen tegen.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 8

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Volgens de Boeddha had de gouden regel ook betrekking op dieren.
2. Voor de gouden regel is heel belangrijk dat je jezelf wilt verplaatsen in een ander.
3. Bij de gouden regel ligt het vertrekpunt van de redenering bij je eigen ervaring.
4. De gouden regel werd ook uitgesproken door Mohammed en Jezus.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 9

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. We spreken van deugd als iemand gewoon is de waarheid te spreken.
2. Lafheid en gierigheid zijn voorbeelden van ondeugden.
3. Deugd is een deel van iemands karakter dat goed is.
4. Deugd is als iemand wel eens een ander helpt.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 10

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Stoer en dapper: in beide gevallen moet je je angst overwinnen.
2. Van stoerheid is pas sprake als het om een goed doel gaat: bijvoorbeeld iemand redden die dreigt te verdrinken
3. Voor een dappere daad is nodig dat je gevaren goed kunt inschatten.
4. Uitspraken a. b. en c. zijn onjuist.

Vraag 11

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. We hebben gezien dat er uiteindelijk maar twee redenen bestaan waarom mensen oneerlijk zijn.
2. De deugd ligt in het midden van twee uitersten.
3. Oneerlijkheid kan voortkomen uit lafheid.
4. Een waarde als eerlijkheid kan nooit botsen met een andere waarde.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 12

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Overmoed is een ander woord voor dapperheid.
2. Waarden kunnen soms met elkaar in conflict komen.
3. Eigenbelang leidt soms tot oneerlijkheid.
4. Oneerlijk zijn heeft niets te maken met een gebrek aan dapperheid.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 13

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Waarden kunnen in conflict komen met elkaar betekent: dat je vaak moet kiezen tussen lafheid en overmoed.
2. Waarden kunnen in conflict komen met elkaar betekent: dat mensen soms niet eerlijk zijn vanwege eigenbelang.
3. Waarden kunnen in conflict komen met elkaar betekent: dat mensen vaak niet dapper zijn.
4. Waarden kunnen in conflict komen met elkaar betekent: dat je soms niet twee waarden tegelijk kunt realiseren.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 14

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Het probleem van Michiel (uit de roman van Tessa de Loo) bleek een moreel dilemma te zijn.
2. We hebben ons afgevraagd of Michiel dapper genoeg was.
3. We hebben ons afgevraagd waarom Michiel niet eerlijk was.
4. Wolf moest kiezen tussen twee waarden.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.