Paragraaf 6 Test jezelf

Vraag 1

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. ‘Wanneer leefde Napoleon?’ is een gewone vraag.
2. ‘Hoeveel poten hebben vier schaapskuddes van honderdvijftig schapen?’ is een gewone vraag.
3. ‘Waarom moest hij zo jong sterven?’ is een gewone vraag.
4. Als a gelijk is aan 3, hoeveel is dan 8a? is een levensvraag.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Welke taalfout bevat het zinnetje: ‘Hun zeggen maar wat.’ is een gewone vraag.
2. ‘Hoeveel procent van ons lichaam bestaat uit water?’ is een levensvraag.
3. ‘Wanneer zette een mens de eerste stap op de maan?’ is een gewone vraag.
4. ‘Waarom is liegen slecht?’ is een levensvraag.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 3

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. ‘Uit hoeveel laagjes bestaat onze huid?’ is een levensvraag.
2. ‘Wat is de hoofdstad van Rusland?’ is een gewone vraag.
3. ‘Wat is een tsunami?’ is een levensvraag.
4. ‘Hoe schrijf je ‘trottwaar’ in het Nederlands?’ is een levensvraag.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 4

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. ‘Hoeveel hindoes wonen er in Nederland?’ is een gewone vraag.
2. ‘Wanneer is het nieuwe maan?’ is een levensvraag.
3. ‘Worden jonge moslims gedoopt?’ is een levensvraag.
4. ‘Zal ik later gelukkig worden?’ is een gewone vraag.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Een individuele levensbeschouwing kan nooit een gemeenschappelijke levensbeschouwing zijn.
2. Een individuele levensbeschouwing is ook altijd een gemeenschappelijke levensbeschouwing.
3. Beide antwoorden zijn fout.
4. Uitspraken a. b. en c. zijn onjuist.

Vraag 6

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Gewone vragen zijn vragen die je gemakkelijk kunt beantwoorden.
2. Een levensbeschouwelijke vraag gaat over levende zaken, een gewone vraag over levenloze dingen.
3. De levensbeschouwing van iemand is het geheel van antwoorden op zijn of haar levensvragen.
4. Gewone vragen zijn vragen over feiten waarop een duidelijk antwoord mogelijk is.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 7

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Je kunt filosoferen over het onderwerp ‘vakantie’.
2. Filosofie begint met verwondering.
3. Filosoferen doe je om zekere antwoorden te krijgen op allerlei vragen.
4. Iemand die filosofeert is op zoek naar feitenkennis.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 8

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Het woord ‘filosofie’ komt van het Griekse ‘Philo’ dat ‘houden van’ betekent.
2. Het woord ‘filosofie’ is ontstaan naar aanleiding van een bekend boek dat ‘De wereld van Sofie’ heet.
3. Wie filosofeert denkt na over zijn levensbeschouwing.
4. Je kunt ook filosoferen over vragen van goed en kwaad.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 9

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Het ‘ik-standpunt’ betekent dat je alleen van jezelf houdt.
2. Het ‘jij-standpunt’ betekent dat je meer van anderen houdt dan van jezelf.
3. Het ‘ik-standpunt’ houdt in dat je over je eigen bestaan filosofeert.
4. Het ‘jij-standpunt’ houdt in dat je filosofeert over alles wat bestaat.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 10

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Om goed te communiceren moet je jezelf kunnen verplaatsen in een ander.
2. Als je een goed gesprek hebt met elkaar kun je zeggen dat je echt communiceert met elkaar.
3. Wie het ‘jij-standpunt’ inneemt kan nooit meer het ‘ik-standpunt’ innemen.
4. Het ‘jij-standpunt’ betekent dat je je verplaatst in een ander.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 11

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Filosofie kan van pas komen als je in je leven met grote levensvragen te maken krijgt.
2. Filosofie kan ook gezien worden als een activiteit die geen hoger doel dient dan dat iemand het leuk vindt om heel diep na te denken.
3. Filosofie is nuttig omdat je leert inzien dat je beter met goede antwoorden kunt komen dan steeds maar vragen stellen.
4. Als je een probleem filosofisch kunt benaderen kan dat ook bij andere vakken op school van pas komen.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 12

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

1. Het woord communiceren betekent hetzelfde als het innemen van het ik-standpunt.
2. Iemand die communiceert heeft eigenlijk teveel woorden nodig voor een heel eenvoudige boodschap.
3. Het woord communiceren betekent dat iemand anderen gemakkelijk kan overtuigen.
4. Het woord communiceren betekent het hebben van een goed gesprek waarbij men openstaat voor elkaar.
5. Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.